De eerste trein

Hij had weken geweend. Weer verhuizen, voor de derde keer al. En altijd maar nieuwe vriendjes zoeken om ze even later achter te laten. Zonder van iedereen op een deftige manier afscheid te kunnen nemen. Neen, helemaal niet plezant.

Rudolf was zes jaar en het enige kind van professor, dr. Schraegen. Een beroemdheid binnen de Duitse geneeskunde, al jaren voor de oorlog, die al een tijdje voor de jaren veertig begon. Meestal onderhuids, men voelde het aankomen, maar wist toen nog niet wanneer de hel zou losbarsten. Maar de hel zou komen al dachten sommigen dat het maar een soort vagevuur zou worden. Iedereen was tegen Duitsland, vertelde men. Adolf moest dus iets doen.

Rudolf woonde met zijn ouders in een  landelijke straat, in een ruime villa en wat verder stond nog een tweede soortgelijke woning. Daarin woonde de grote baas van een nog op te richten sportcentrum, hoofdzakelijk voor zwem- en andere watersporten. Dat centrum was men nog aan het opbouwen toen Rudolf met zijn ouders daar kwam wonen. Men was toen bezig aan het plaatsen van een heel hoge omheining van stevige draad met buizen.

Samen met Ann, de dochter van de buren, trok hij naar het sportterrein om de werken te volgen. Maar de papa van Rudolf had hem dat verboden. “Ik wil zo vlug mogelijk leren zwemmen, papa”, had Rudolf geantwoord. Er ontstond een vreemd lachje aan de mondhoeken van zijn papa.

Sport- en cultuurcentrum Adolf stond er op meerdere borden. Maar het leek niet op een sportcentrum, vond Rudolf, al bleef hij er niet verder bij stilstaan. Zoveel kende hij ook niet van sport en die structuren die erbij hoorden. In ieder geval: het olympische zwembad kwam er niet. Besparingen, had zijn papa gezegd, maar dat was niet correct.

De honderden soldaten die de bouwwerken uitvoerden verdwenen op een maandagmorgen. Alleen een twintigtal bleef over. De vrachtwagens waarmee men de bouwers naar een andere opdracht zou voeren, keerden later op de dag in een andere legereenheid terug, leeg. Waar de bouwvakkers van het vermeende sportcentrum gebleven waren? Daar is nooit over gepraat. De chauffeurs werden in een open plaats in het bos door anderen vervangen. De bouwvakkers en de chauffeurs bleven voor altijd ter plaatse.

“Morgen komen de eerste sportmannen aan. Een hele trein vol”, zei de papa van Rudolf.

En ja, ze kwamen met een trein. Een lange sliert die schitterde in de ondergaande zon. Ann en Rudolf stonden in de buurt van de poort. ‘Arbeid macht vrij’, stond er op de boog boven de brede poort.

De trein stond nog niet stil of men opende de schuifdeuren en met honderden stroomden de sportlui naar het sportgebouw toe. Een aantal Jeugdleden in uniform zongen enthousiastst enkele liederen. Ze hadden ook een aantal vendels en vlaggen bij. Er hing een feestelijke sfeer tussen trein en toegangspoort van het sportcentrum.

 

Enkele jaren later kwamen Canadese soldaten met duizenden naar de heuvel en veroverden de installatie. Ann en Rudolf werden samen met hun ouders gevangen genomen. Ze wisten ondertussen al lang dat dit centrum niets met sport te maken had, maar een vernietigingskamp van armzalige joden was. Wat ze zo half en half gezien hadden en vermoeden, zou hun heel hun leven bijblijven.

De vader van Rudolf overleed in een Amerikaanse gevangenis en Rudolf studeerde voor dokter. Ann heeft hij sinds ze beiden werden vrijgelaten uit de gevangenis niet meer gezien.

 

Rudolf was een oude hulpbehoevende man toen hij in een rusthuis zich aanmeldde. Zoals iedere nieuwe bewoner van het rusthuis ‘Torenhof’ moest hij zich uitkleden, werd hij volledig onderzocht, en kreeg een langdurig bad, zodat alle oneffenheden losgeweekt werden. Nieuwe kleding, vergelijkbaar met een zeker uniform, stond hem goed. Hij was bereid om een nieuw leven te beginnen. Hij had niets of niemand meer. Helemaal alleen. Geen zichtbaar verleden meer. Tenzij een stukje vergeeld papier waarop wat namen stonden. Honderden namen, maar heel de lijst was zeker nog veel langer geweest. “Afgeven en in de papiermand”, zei de hoofdverpleegster. “Neen”, antwoordde Rudolf. En hij zette zich mokkend in de buurt van het raam dat over de binnenplaats uitkeek. De hoofdgeneesheer gaf Rudolf een hand en vroeg hem wat zijn ervaringen waren als geneesheer in het kleine dorpje waar hij de laatste jaren gefunctioneerd had. En dan kwam het bewuste papiertje ter sprake. “De Canadezen hebben het camp bevrijd. Ik heb veertien dagen in de gevangenis gezeten, onschuldig. Ik was toen nog een kind en had alleen maar vermoedens. Maar ik heb de eerste trein zien toekomen. Vol met mensen die nog twee uur te leven hadden. Dit is een stukje van de lijst met de namen van die helden. Mijn enige herinnering aan een leven dat ik niet kon vergeten, niet wil vergeten.”

De hoofddokter bekeek het vergeeld papiertje met oorlogsinkt geschreven. “Ik laat dit inkaderen dan kun je het op een tafeltje zetten. We plaatsen er een kaarsje voor, dat jij iedere morgen mag laten branden, heel de dag. De eerste trein mag nooit vergeten worden.”

De dokter gaf Rudolf nog een hand en verliet de kamer. Even later bracht een verpleegster een doosje met rode kaarsen. “Voor de eerste trein”, zei ze. “Al begrijp ik er niets van.” En ze glimlachte. Ze verliet de kamer. Rudolf ontstak de kaars, kleedde zich helemaal uit en knielde voor de lijst. Hij weende luidop, maar niemand kon hem horen.

Even later rook heel de kamer naar geurige kaarsen.

 

Als mijn eigen moeder

Lieve Vrouwke,

net als mijn eigen moeder,

toen zij nog leefde,

heb ik je zo nu en dan

vergeten.

 

Gewoon vergeten omdat

ik het zogezegd

te druk had.

Geen tijd zoals

de mensen zeggen.

 

Lieve Vrouwke,

net als mijn eigen moeder,

maar met minder rimpeltjes,

 stralende ogen

en een brede glimlach,

ben je haar evenbeeld.

 

Ja, ik kan  altijd bij je terecht,

voor een kort gesprekje,

voor een schouderklopje,

voor warmte die meer

dan mijn hart verwarmt.

 

Lieve  Vrouwtje,

net als mijn eigen moeder,

ben jij er altijd voor mij.

Wacht je ongeduldig

op mij, en lach je vol liefde

om samen

een stukje weg af te leggen.

 

Lieve Vrouwke,

morgen

ben ik er weer!

 

De servettenoprollers

Een beetje stijl mag wel, vind ik. Daarin is natuurlijk ook wat omkadering en structuur in begrepen. De structuur van het restaurant, ja in een boot heb je om te beginnen ook beperkingen, zoals men die ook in andere restaurants kent en ervaart. Maar misschien heeft een restaurant aan boord meer beperkingen. En misschien ook meer voordelen. Qua uitzicht en sfeer dan toch. Het grote restaurant op deck negen, waar wij die week durende de  cruise meestal gingen eten, was vrij eenvoudig, maar efficiënt.

Een twintigtal ‘kraampjes’ met telkens 2 personen per kraampje voor de bediening. Niemand moest echt wachten, alles verliep vlot. Per dertig tafels drie personen voor bediening (op- en afruimen, rondbrengen van koffie en fruitsap.) Die ‘garçons’ kwamen van over de hele wereld. Indonesië, en allerlei landen waar men weinig werk kan aanbieden. De lage loon landen, zeg maar, die in de scheepvaart voor goedkoop personeel zorgen. Mensen die meerdere maanden aan een stuk samenleven op een schip dat op- en afvaart langs de mooiste scheepvaartroutes. Dank u, lieve mensen van over de hele wereld! Voor hun inzet en glimlach!

Ze waren er iedere morgen voor ons ontbijt (hun dienst begint om 5 uur iedere morgen) en hadden pas gedaan met werken nadat ze met de servetten gedaan hadden.

Eten kon de hele dag, op ieder uur, als was het na tien uur alleen maar een beperkt hapje met een zacht drankje.

 

Rond tien uur als hun regulier werk erop zat, hadden alle ‘waiters’ nog een belangrijke job te doen. Met tientallen dienstkarretjes bracht men bestek en gewassen en gestreken servetten aan. Het aantal jongens en meisjes groeide vlug aan. Op enkele minuten tijd zaten ze met een twintigtal, ieder op een tafeltje met stapels servetten en dozen bestek, zo recht van de afwasmachine. Het eerste half uur werd er stevig doorgewerkt, maar nadien, wanneer het einde in zicht kwam leek het alsof het juk van hun schouders viel. Ze praatten meteen in tal van talen die ik niet kende. Ze waren onder elkaar. Voor het eerst sinds die vroege morgen waren ze zichzelf. Overal lagen hopen keurig opgerolde servetten, klaar voor de morgen die vlug komen zou.

Rond elf uur was alles opgeruimd en ook de jongens en meisjes waren er niet meer. Je zou voor minder naar je kamer trekken. Om 5 uur de volgende dag rekenden de toeristen weer op hun brede glimlach en hun helpende handen.

 

De servettenoprollers hebben een diepe indruk op mij gemaakt. Ze komen uit kleine dorpjes van overal in de wereld om een extra centje te verdienen. Dat centje moest blijkbaar de basis vormen voor hen verder leven. Of men meerdere cessies van 7 à 8 maanden doet weet ik niet, maar dat zou kunnen. Mensen vanuit arme landen die op de cruiseschepen werken, zijn echte werkers. Pet af!

 

Mijn eerste liefje

Ik was acht jaar en zij zes. Maar naar de buitenwereld toe was ze wel tien of zoiets in de buurt. Welbespraakt, lief en zeer actief. Ook zeer mooi. Toch toen ik naar haar keek, in die periode.

Ik leerde haar kennen  op de zomerkermis. Niet op de paardenmolen of zoiets, maar aan de schietkraam. Ze had een pak frieten gekregen van haar oom Henry en daarmee had ze haar handen vol. Toen ze in de buurt van de schietkraam kwam, duwde een grote rosse kerel haar bijna omver. Ze weende en even leek het alsof zelfs de muziek van de paardenmolen stopte. Eigenlijk was er alleen maar een pak frieten op de plaveien gevallen. Eerst dacht ik ‘Wat een verwaand kind’, maar toen ik die zak frieten met die dot mayonaise op de grond zag liggen, kreeg ik er compassie mee. En ze had zo een mooi blauw kleedje aan. Ik raapte de zak op en plots weende ze niet meer. Ze keek lachend naar mij. “Neem maar”, zei ze vriendelijk. “Ik krijg het toch niet op. Ik heb nog goesting in een snoepje.”

Twee dagen later kwam ze naar mijn zuster om te spelen met de twee kleine poezen, die we onlangs gekregen hadden. Ik was in het fietsenkot mijn fiets aan het kuisen. “Uw broer is toch een vriendelijke jongen”, hoorde ik haar tegen mijn zuster zeggen. “Onze Raf? Dat is een pestkop. Als je dat een vriendelijke jongen noemt? Komaan zeg. Dan zul je nog veel over jongens moeten leren.” Mijn zuster was helemaal niet overtuigd van mijn vriendelijkheid en dienstbaarheid.

“Ik wil hem wel als zomerlief!” zei Maria.

“Allee!” zei mijn zuster! “Waar is je verstand!”

“Dat heb ik nog niet! Daar ben ik veel te jong voor. Maar van een zomerlief kun je soms veel leren”, hoorde ik eens. “Op tijd beginnen Julia! Het moet erg zijn als je ziet dat bijna alle jongens verpast zijn! Met een zomerlief doe je maar een zomer. Het is een soort probeersel. Een eerste stap in de wereld zetten!”

“Amaai zeg! Nu valt mijn mond open!”

“Vlug terug toe doen, Julia! Er vliegen hier van die grote vliegen rond.

Een paar maanden later verhuisden wij naar een ander dorp waar mijn ouders een bakkerswinkel openden. Ik moest ook helpen: meestal met de afwas. Met grote stoofpotten met soms nog nuttige overschotjes. Plots had mijn zus Julia een hele hoop andere vriendinnen. Mooie juffrouwen. Zo vergat ik Maria met haar pak frieten die nog goesting had voor een snoepje. Een paar jaar later zag ik haar in een supermarkt, maar ze scheen mij niet meer te herkennen. Toch bleef ze nog jaren in mijn gedachten voortleven. Nog wat later werd ze renner. Ze droeg een mooi pakje van een bekende fietser ploeg. Op een dag, na de aankomst van een wielerwedstrijd voor vrouwen, waar ze als eerste eindigde, viel plots haar drinkbus uit zijn houder. Ik stond in de buurt en raapte de drinkbus op. Ze keek naar mij. “Hallo, Maria! Wat wil je: een pak frieten of een drinkbus?” Ze keek naar mij. Ze stapte van haar fiets, plaatste die tegen een omheining. Ze pakte mijn hoofd met beide handen vast en omhelsde mij. Overladen met kussen op alle mogelijke plaatsen. Zelfs in bijna alle kranten, op de sportbladzijde, stond de foto van de winnares met haar ‘vriendje’.

Neen, het is nooit iets tussen ons geworden. Maar we zijn vrienden voor het leven gebleven. Een zomerlief voor het leven. Bedankt, Maria.

 

Als een piano stemmen

Afhankelijk of een piano veel of weinig gebruikt of verplaatst wordt, moet een piano ene keer of meermaals gestemd worden. Stemmen wil zeggen: de klank die de snaren kunnen produceren op elkaar afstemmen. De snaren min of meer aanspannen, meestal meer aanspannen, zodat er een harmonie tussen een reeks snaren ontstaat. Het ene octaaf op het andere afstemmen; van al die snaren een geheel van harmonische klanken maken. Meestal  van zes octaven een geheel van klanken maken.

Een werkje dat door een specialist uitgevoerd wordt. Als er niets speciaals met de piano gebeurd is, duurt zo een piano stemmen meestal tussen een half uurtje  en een uurtje.

Net als een piano jaarlijks moet gestemd worden, zo moeten wij ook onze klanken op elkaar afstemmen. Niet zo eenvoudig en duurt ook meteen wat langer. Wie regelmatig met andere mensen omgang heeft, voelt dat misschien niet zo vlug aan. Toch moeten wij ons regelmatig bezinnen over onze manier van doen, welke woorden wij voor de een of andere situatie gebruiken verandert soms. Moderne woorden, meestal uit een andere taal geïmporteerd.

Komt er iemand nieuw in ons dagdagelijks kringetje, dan moeten wij ons aanpassen. Onze woordkeuze en intonatie moeten terug op elkaar afgestemd worden. Iedere gemeenschap denkt en reageert anders. Afstemmen gebeurt met een zekere fijngevoeligheid waarover we misschien niet iedere dag kunnen beschikken.

Wat we zeker regelmatig moeten doen is onze attitude bijschaven. Iedere dag ons afvragen hoe en met welke woorden we kunnen gebruikmaken van onze talenten om met meer liefde naar de mensen te kunnen kijken. Stemmen, afstemmen. Vandaag voor morgen. Heerlijk.

Natuur

Natuur is veel meer
dan een landschap beschenen,
door zon.

Een landschap met striemende
regen.

Een vlakte bedekt met
sneeuw.

Natuur is leven voor
morgen.

Is verdragen en ondergaan,
voor wat komen gaat.

Natuur is geduldig en
aanvaardt.

Natuur is leven veilig stellen
voor onhebbelijkheden.

Natuur is aanvaarden en
in jezelf  geloven.

Ritme in ons leven

Al heel vroeg in de morgen lagen de twee mooie zussen op het strand achter een zeil, zodat er geen wind in hun mooie haren kon waaien.

Regelmatig draaiden zij zich om en zo nu en dan, als er geen volk in de buurt was, lieten ze ook geprivilegieerde lichaamsdelen die discreet achter driehoekjes verborgen werden gehouden, aan de zonnewarmte blootgesteld. Alles had toch evenveel recht, niet?

Zo nu en dan dronken ze samen uit dezelfde fles water van 1,5 liter. Ja, ze waren toch zussen, hé.

Rond de middag aten ze ieder een geelgroene banaan op. Enkele uren later werd het plots stil op het strand en hoorde men duidelijk de opkomende golven die soms al tot aan hun voeten kwamen.

Reden om naar het hotel te gaan, vond de oudste zus, terwijl de jongste zich nog eens goed ronddraaide.

Toen het wat kouder begon te worden stapte ook de jongste zus op. Ze dronk een fruitsapje, nam een stortbad en kwam terug naar het strand. Ze deed haar sandalen uit, legde haar gsm op een grote zakdoek en stelde zich op, wachtend op de muziek die er meteen aankwam.

Ze droeg een korte minirok en een mooi blauw topje. Ze danste de sirtaki en alle andere dansen met veel ritme, zodat ze zich op alle mogelijkheden manieren kon ronddraaien. Ze genoot van de avond. Toen de maan opkwam en het zeewater een andere kleur kreeg was ze meer dan moe. Ze had rust nodig. Toch maakte ze nog enkele rare bewegingen terwijl ze naar het hotel ging.

Soms zie je mensen uren op een bankje zitten, met blik op oneindig en dromend van wat voorbij is en misschien ook van wat nog kan komen. Zo nu en dan even de benen strekken en met de armen rolbewegingen maken, een eenvoudig ritme inoefenen en er een klein beetje gevoel inleggen, moet toch kunnen.

Ritme is zo oud als de mens hier op aarde rondloopt. Al weet ik niet of Adam en Eva daarin geïnteresseerd waren, ze hadden immers hun aandacht nodig om een overrijpe appel op te eten.

Ritme is veel meer dan bewegen op de maat van de muziek. Het is je hoofd leegmaken van alle muizenissen van de voorbije dagen. Bord afvagen en ruimte creëren voor wat komen gaat. Het is je spieren de kans geven om even wat meer vorm te krijgen, sterker te worden.

Ritme moet men je niet aanleren, maar het kan. Ritme moet je vanuit jezelf naar buiten spuien. Jezelf uiten op een originele manier. Ritme maakt je gezonder, gelukkiger.

Oud worden of zijn

Oud worden? Dat zijn rimpeltjes op je voorhoofd. Maar je kunt ze overal krijgen, zegt men.
Oud worden? Dat zijn knikkende knieën, hoorde ik ook veel zeggen.
Oud worden? Is wachten op het moment waarop het licht uitgaat, klonk het ook eens hier en daar.

Oud worden of zijn is vooral een kwestie van niet meer zoeken naar positieve energie. Ongeacht de leeftijd, rimpeltjes en knikkende knieën, zich laten gaan, zeggen dat alle dagen hetzelfde zijn en van ’s morgens tot ’s avonds in dezelfde zetel blijven zitten en in jezelf praten zonder dat je lippen bewegen.

Zoek naar positieve energie en die vind je in alles en bijna heel de dag door. Geniet van de vriendschap van kinderen, kleinkinderen, buren en iedereen die je levenspad kruist.

Geniet van duizend en een dingen: de goudgele opkomende zon, de wind die met de bomen speelt en huilt langs de schoorsteen, de regen die tegen de ruiten klettert, de rode gloed van de ondergaande zon, de spontane glimlach van een kind of buurvrouw en zovele andere dingen. Ze maken ons leven mooi en genietbaar!

Oud worden? Fysisch ja, maar oud worden naar geest? Alleen als het niet meer anders kan. Maar toch nog blijven genieten van eenvoudige dingen. Knipperen met je wenkbrauwen en doorheen die fijne haartjes genieten van het leven, van het licht van de zon. En morgen betrachten!

Proefondervindelijk

Natuurlijk dat we niet jaloers moeten zijn op mensen die het verder geschopt hebben dan wij zelf. Neen, zo gaat dat niet. Sommige mensen hebben vele praktische talenten, anderen hebben een talenknobbel en weer anderen lijken wel genieën in de wiskunde. Iedereen heeft zijn talenten. En wat je gekregen hebt, heb je gewoon gratis gekregen. Misschien had je liever andere talenten gekregen, ja, maar het is nu eenmaal  zo.

Zo zegt men van sommige mensen dat het handige Harry’s zijn en van anderen dat het slimme bollen zijn. Als men iets van je zegt dan wil dat zeggen dat je je talenten nuttig hebt aangewend. Mooi dus.

Sommige mensen gebruiken ook schijnbare talenten. Ze menen dat ze bepaalde talenten hebben en smeren die kennissen sfeer breed uit. Voor de gemeenschap kan dat meestal een tegenvaller zijn, omdat de basis van zo een denkpatroon meestal een stevige ondergrond mist.

Je hebt dus drie soorten. Handige mensen, die met de handen kunnen werken. Geleerde bollen, die misschien ook een combinatie kunnen hebben van talenten. Vermeende geleerde bollen; mensen die boven hun stand geklasseerd zijn door politiek of ‘ons kent ons’ of iets anders.

Bij deze drie soorten is er dan nog een onderverdeling, bijna niet uiterlijk op te merken. Mensen met initiatief en contemplatieven.

De contemplatieven zijn een pest voor onze samenleving. Ze kunnen alles verstandelijk uitleggen en domineren gesprekken. Zijwachten op het aanvoelen van de onze gemeenschap.

Gebouwen worden pas geschilderd wanneer er zich krolletjes vertonen in de bovenste verflaag. Bruggen hersteld wanneer er op meerdere plaatsen de bewapening van de dwarsliggers als verroest ijzer tevoorschijn komt. Verkeerslichten worden pas geplaatst als er zich op een plaats meerdere ongelukken hebben voorgedaan. In de meeste gevallen kunnen dan de contemplatieven nog als helden uit het verhaal komen.

Maar vooruit zien, denken aan morgen, geen lapmiddelen, maar echte oplossingen geven aan problemen, dat vraagt doorzicht en voorbedachtzaamheid. En wie heeft dat nog, vandaag? Ja, we zouden wel, maar we hebben de middelen niet.

Initiatief nemen wil zeggen je nek uitsteken. Dat je er al eens net naast kunt zijn.

Verdeel onze samenleving in twintig. Voorzie van iedere soort in je systeem 5% van dit en van dat. Jammer, maar er is ook 5% die je dan niet meer kunt gebruiken. 5% idealisten en 5% mensen die een blok aan je been blijken te zijn. Maar er is ook 5% van mensen die morgen toekomstgericht denken.

Ach, als we van onze samenleving houden, dan groeit er zeker meer en meer iets wat alles met een zacht sausje overgiet. Initiatief nemen en mijn systeem van 5% van het een en ander valt in duigen.

Er is dus nog hoop!

Betrokkenheid en verantwoordelijkheid

Een kleine gemeenschap ergens in een dorre woestijn waar men moest vechten om te kunnen overleven.

De huidige chef was de zoon van een vroegere strijder, die de oase naar onafhankelijkheid had geleid en bij een van de laatste gevechten in een val gelokt was en doorzeefd met vijandelijke kogels. Zelfs was die strijder van toen niet zo onbesproken. Hij wilde alleen macht, en dat zelfs ten koste van. Een soort dictator, willen we hem zo noemen?

De zoon werd de eerste jaren dat hij zijn papa verving, niet door iedereen geaccepteerd. Maar het vertrouwen in de jonge man (ja, toch al in de dertig) groeide met de tijd. Zeker de laatste tijd waarin hij steeds meer en meer over democratie sprak. Maar wat soort van democratie bedoelde hij eigenlijk? Ja, ik weet het! Er is maar een soort democratie. Maar er zijn altijd nuanceringen, dat weet toch iedereen?

De vroegere papa en leider sprak altijd maar van ‘ik ga dit en ik ga dat doen’, terwijl hij bedoelde dat het volk vooraf mocht weten wat hij reeds beslist had en er in geloofde dat er daardoor beterschap in zicht kwam.

De huidige leider sprak van ‘wij gaan dit en wij gaan dat doen’, en als men goed doordenkt dan bedoelt men misschien net hetzelfde, tenzij ‘wij’ ook echt ‘wij’ zijn.

Er werden irrigatiekanalen gegraven en andere nog wat meer uitgediept en op de zijkanten werden hier en daar wat planten geplaatst. Ook de energievoorziening werd verbeterd.

Wij samen bleek dat wel te betekenen, maar er waren interpretaties mogelijk.

Een schapenboer had in de stad een boek gekocht. Daarin stond dat democratie alleen bestaat indien het vertrekt van de mensen. Van onderuit dus. De leider van de gemeenschap mag zeggen wat volgens zijn aanvoelen op de eerste plaats moet uitgevoerd worden, in het algemeen belang, en de mensen, de rechtstreeks betrokkenen, kunnen dan over het realisme van de uitvoering praten. En de uitvoering plannen en begeleiden.

Jammer dat ondanks het voor iedereen duidelijk zou moeten kunnen zijn, er nog zovele interpretaties van het begrip democratie bestaan. Men dient een gemeenschap maar met iets als de gemeenschap op korte of lange termijn er een voordeel kan uit halen.

Democratie wil ook zeggen: iedere dag mooier en beter. Steeds meer en meer zichtbare vrijheid laten impregneren in het dagdagelijks leven.

Kijken naar morgen.